Overweging – 7e zondag van Pasen

Mensen zeggen soms: ‘Dat gaat me boven mijn pet!’ Nu we het evangelie van vandaag gehoord hebben zullen we dit wellicht ook zeggen. Het is een tekst die als het ware boven onze hoofden verdampt. Of is er misschien toch iets bij ons blijven hangen?

Iets dat over liefde en eenheid gaat. Misschien moeten we alleen dit onthouden. Meer moeten we eigenlijk niet horen en meer moeten we ook niet doen, denk ik.

De evangelist Johannes schrijft woorden neer die hij Jezus laat zeggen bij zijn afscheid, voor hij gaat lijden en sterven. Jezus spreekt zoals vaders of moeders vaak op hun sterfbed tot hun kinderen spreken: Dat ze het goed met elkaar zullen houden. Dat ze elkaar in het hart zullen dragen. Dat ze voor elkaar zullen zorgen. Dat ze de eenheid en verbondenheid, die er was als kinderen met vader of moeder, zullen doorgeven aan elkaar.

Jezus heeft het ook daarover. Hij wenst dat zijn leerlingen één mogen zijn, zoals hij één was met God de Vader. Hij wenst dat de liefde waarmee de Vader hem liefheeft ook in zijn leerlingen moge zijn.

Dat is eigenlijk wel ferme taal! Wie van ons heeft een besef van de goddelijke liefde van de Vader voor Jezus en van Jezus’ liefde voor zijn God en Vader?

We hebben het soms al moeilijk om de uitzonderlijk innige liefde te begrijpen tussen twee geliefden. We staan daar buiten. Dat is de geheel eigen privacy van deze twee unieke mensen. We kunnen toch niet voelen wat er in hun hart omgaat en hoe één ze zich voelen met elkaar. We kunnen er alleen blij om zijn als we hun geluk zien. Zeker als het gaat om eigen kinderen of kleinkinderen. Dat is het waar het in het leven om draait: eenheid, verbondenheid, onderlinge liefde.

Bij het lezen van dit Evangelieverhaal kwam me een verhaal boven dat ik ooit las over een gebeurtenis in een Zuid-Amerikaans land.

Tijdens een protestmars voor landhervorming werd een man zonder enig verhoor of vorm van proces opgepakt en in de gevangenis opgesloten. Zijn vrouw kon na lang vragen en zoeken achterhalen waar en in welke cel hij precies gevangen zat. Toen ze dat wist stak ze elke avond een kaars aan en ging ze zó in het zicht van het celraampje staan dat haar man het lichtje kon zien. De man wist dat zij daar stond. In heel die donkere tijd van opsluiting en onzekerheid omtrent zijn lot was dit zijn enige houvast. Waar haalde die vrouw de liefde en kracht vandaan om daar elke nacht te gaan staan? Voor die man bracht dat lichtje warmte, tederheid, eenheid, verbondenheid, liefde. Dat zijn vrouw zó was en dat voor hem deed! Het vervulde hem met een intense liefde en gaf hem kracht en hoop.

Johannes schrijft ook in zijn evangelie over Jezus als ’het Licht van de wereld’. De wereld, dat zijn wij: mensen van God. Jezus is voor ieder van ons als een levende waakvlam voor het venster van ons leven. Het Licht van Zijn Liefde, die de Liefde is van God zelf, kan ons houvast geven, zeker in donkere dagen van onzekerheid om ons levenslot.

Het verhaal over die vrouw met haar waakvlammetje in de hand voor haar man doet me denken aan de brandende godslamp voor het tabernakel. Die godslamp is ook een teken van aanwezigheid. Het Licht dat Christus is, brandt voor ons als een teken dat God in liefde aanwezig is. Het is zijn naam voor altijd: ‘Ik zal er zijn voor jou’.

Het evangelie van vandaag kan dan een moeilijke tekst zijn met ingewikkelde zinnen. Slechts dat ene moeten we horen en onthouden en dat ene moeten we doen: ‘Opdat allen één mogen zijn, zoals de Vader in Jezus en Jezus in ons.’ Met Christus in ons hart kunnen we een levende en lichtende waakvlam zijn voor mensen, die zonder perspectief vastzitten in onzekerheid en onmacht.

In de noveen tussen Hemelvaart en Pinksteren bidden we daarom om Gods Geest: Zend uw Geest als een vlam van liefde en leven, van licht, van hoop en geloof, die Alles in allen wil zijn.

Amen.