- Eerste lezing : Pr. 3, 1-8
- Evangelie : Mt. 6, 25-34
In zijn ‘Belijdenissen’ stelt onze regelvader Augustinus zich de vraag: “Wat is de tijd?” En hij antwoordt zelf: “Wanneer maar niemand het me vraagt, weet ik het; wil ik het echter uitleggen aan iemand die het vraagt, dan weet ik het niet”.
Tijd… We besteden hem nuttig of verknoeien hem. We verdrijven of doden hem, we gaan met de tijd mee en raken uit de tijd. We kennen goede tijden en slechte tijden. Tijd is er, ons hele leven lang en we kunnen hem niet wegdenken of uitbannen. Tijd als vriend en vijand, trouwe metgezel of permanente uitdager, ongrijpbaar en onzichtbaar. Een onmisbaar gegeven, een fascinerend verschijnsel, een levensvraag.
In het Grieks zijn er twee onderscheiden begrippen van tijd. Chronos: de lineaire, meetbare tijd, de kloktijd. De tijd van kalenders, zonnewijzers, astronomische uurwerken en horloges. De tijd in onze (steeds meer elektronische) agenda’s. Daarnaast is er de Kairos: de vitale tijd, Gods tijd, het juiste, gunstige moment, de kwalitatieve tijd, de tijd van verbinding, van inspiratie, van creativiteit. Meer dan ooit is gebrek aan tijd een actueel thema: tijd is immers geld en meetbare tijd is in onze hightechsamenleving meer en meer de allesbepalende maat van het leven geworden. De moderne mens is druk, druk, druk. Een volle agenda lijkt statusverhogend te werken. Mede daardoor komt de persoonlijke tijdsbeleving steeds verder op de achtergrond te staan.
We kunnen op verschillende manieren naar de tijd kijken. “Jullie hebben de klok, wij hebben de tijd”, zeggen ze onder andere op het Afrikaanse continent tegen de westerling.Naar goede Afrikaanse gedachte zou morgen alles – of bijna alles – in orde moeten zijn.
Guido Gazelle schreef: “Tijd heeft vleugels en geen teugels”. De tijd gaat snel en we hebben de tijd niet in de hand. En een filosofische uitspraak luidt: “De mens meet de tijd en de tijd meet de mens”. Deze uitspraak suggereert dat de mens een concept van tijd creëert en gebruikt, maar dat de tijd op zijn beurt ook invloed heeft op de mens en diens bestaan.
Augustinus, die leefde van 354 tot 430 na Christus, verwoordt herkenbaar de problematiek van een tijd vol onzekerheden en dreiging. Soms lijkt het alsof hij in onze – soms hopeloos lijkende – tijd leeft. Maar Augustinus laat zich de hoop niet afpakken en zegt:
“Er is een overvloed aan slechte dingen en dat heeft God zelf toegelaten. Was er maar geen overvloed aan slechte mensen, dan zou er ook geen overvloed zijn aan slechte dingen. ‘Het zijn slechte tijden! het zijn moeilijke tijden!’ Dat zeggen de mensen tenminste. Laten we liever goed leven, dan worden de tijden vanzelf goed. Wij zijn de tijden. Zoals wij zijn, zo zijn de tijden”.
Wij, dat zijn u en ik, hier bijeen. Op dit uur, op deze plek. We zweven en zwijmelen niet in ruimte en tijd, we leven hier en nu. Wij, concrete mensen, met onze zorgen, onze verlangens, met onze onmacht en onze vreugden. U bent de tijd en ik ben de tijd. Iedereen is de tijd! Wij maken de tijden en daarbij zetten we ons in voor een betere toekomst. Dat gaat met vallen en opstaan.
Hopelijk slagen wij erin de tijd soms stil te zetten, om ónze tijd te ervaren. Uw dagen, mijn dagen. “Kostbare druppels van het moment”, zoals Augustinus de ervaring van ‘spirituele tijden’ noemt; de tijden van bezinning, waarin God ingrijpt in het leven van een persoon.