Overweging – Eerste Advent

Waarschuwingsborden kom je overal tegen. Langs de kant van de weg om de automobilisten te waarschuwen tegen bepaald gevaar, een scherpe bocht of een afdaling, een kruising of overstekende voetgangers. Ook in openbare gebouwen vinden we ze terug, als er is schoongemaakt, als er een lift kapot is. We worden voor veel zaken gewaarschuwd. In Amerika worden zelfs processen gevoerd na een ongeluk, met de vraag of de mensen wel voldoende gewaarschuwd zijn.

De tekst van ons evangelieverhaal lijkt ook op zo’n waarschuwingstekst: wees waakzaam, anders komt de eigenaar terug terwijl je het niet merkt. Dat klinkt nogal dreigend. Een soort grote boe-man die van je verwacht dat je ten allen tijde klaar staat. Ook al is hij een tijd weg, toch moet je er rekening mee houden dat hij ieder moment terug kan komen.

Zulke dreigende taal schrikt alleen maar af. En volgens mij is het zo ook niet helemaal bedoeld. Die eigenaar is geen grote boe-man.  Die eigenaar is het koninkrijk van God, is het geluk hier op aarde. En dan komt het er heel anders uit te zien. Dan gaat het er niet om dat je angstig zit af te wachten tot er iets gebeurt. Nee, het gaat er om dat je een open houding van vertrouwen hebt om te zien waar het geluk zich aandient. Op onverwachte momenten, in onverwachte situaties kan God zijn sporen achterlaten.

Het evangelieverhaal zegt nu dat wij die onverwachte momenten niet voorbij mogen laten gaan, dat we steeds op dat geluk mogen vertrouwen. In elke situatie, op elk moment kan er sprake zijn van geluk, van liefde en respect, van hoop, van sporen van God. En uiteindelijk zal God zichtbaar worden in zijn Zoon Jezus, geboren in die  koude nacht van kerstmis.

In deze tijd van advent, van verwachting, mogen wij groeien in die houding. Een houding van verwondering en vertrouwen. uitkijken naar het wonder, naar het geluk, naar de liefde, naar de zoon van God. In die zin zijn wij allemaal in verwachting van het kerstkind. Omdat we verwonderd stil staan in elke situatie en op elk moment, om te zien dat er telkens weer sprake is van geluk, een sprankje hoop.

Hoe brengt ons dat bij de advent van onszelf? De vier weken, gekenmerkt door een gevoel van verwachting en hoop, zal ons een open houding moeten brengen. Dat is niet zo moeilijk in situaties waarin we ons gelukkig voelen, wanneer alles harmonieus verloopt. Moeilijker wordt het wanneer we terneergeslagen zijn, verdriet hebben, ons ongelukkig voelen. Wanneer het leven net iets anders verloopt dan wij hadden gehoopt.

Ook dan, ondanks verdriet en teleurstelling, mogen wij hopen en verwachten. Het evangelieverhaal zegt zelfs: dan móeten we verwachten, de hoop hebben op andere tijden. Juist door de ellende heen, groeit er hoop. Dat is over de advent en het kerstfeest heenkijken naar de verrijzenis van Pasen.

Dat is geen gemakkelijke opgave. Daar hebben we dan ook vier weken de tijd voor. Elke keer een stapje verder, elke keer een kaars op de krans meer. Zo wordt de duisternis steeds lichter, totdat we over vier weken de stralende ster aan het firmament zullen zien, de ster van Bethlehem, het kerstkind Jezus.

Wees waakzaam, stond er in het evangelie. Niet als bedreiging, niet om ons bang en angstig te maken, niet als een waarschuwingsbord; nee eerder als een hoopvol teken, als een oproep tot openheid naar de wereld om ons heen. Misschien is dat wel de oorsprong van onze kerstkaarten. Dat we de wereld om ons heen, de mensen in onze nabijheid het beste toewensen, een tijd van licht na de duisternis.

Aan ons de duidelijke oproep om in deze weken eens om ons heen te kijken; niet automatisch zomaar, zonder nadenken, een kaartje te sturen. Nee, een kaartje met vertrouwen en liefde, een uitnodiging voor een kerstdiner uit solidariteit en niet uit gewoonte. Hoe doorbreken wij de gewoontes van Kerstmis? Hoe vertrouwen wij het onverwachte? Spreken we van hoop?