Overweging – 27e zondag door het jaar

Habakuk is niet zo’n bekende profeet. Hij wordt weinig geciteerd. Hij leefde rond het jaar 600 voor Christus en hij klaagt zijn nood tegen God: ‘Hoe lang moet ik U nu nog aanroepen’, zegt hij, ‘voordat U eindelijk luistert. Hoe lang moet ik de hemel nog met mijn vragen bestormen, terwijl U toch geen uitkomst biedt’. Want die Habakuk ziet overal ellende om zich heen: tweedracht, onrecht en allerlei criminaliteit onder het eigen volk. In eigen land. Demonstraties, plunderingen, en intussen rukken de legers hooligans op om hen onder de voet te lopen. En dus vraagt de man Gods zich vertwijfeld af waarom God dit allemaal toelaat: ‘Waarom grijpt Ge niet in?’.

De vraag van de profeet van toen is de vraag van alle mensen in alle tijden: Als er een God bestaat, waarom laat Hij dan toe wat er allemaal gebeurt,
gisteren in de Gaza, vandaag in Oekraïne, morgen in West-Europa of één of andere brandhaard. Of in eigen omgeving: Waarom moet mij, moet ons dat overkomen?

Die ziekte, dat ongeluk. Waaraan hebben we dat verdiend? Waarom helpt Hij niet? Al dat verdriet, zoveel ellende, brengt ons geloof voortdurend aan het wankelen, en ongeduldig roepen we met Habakuk naar de hemel om hulp. En met de apostelen vragen we: ‘Heer, geef ons meer geloof!’.

Aan Habakuk gaf de Heer antwoord: ‘Al duurt het lang dat alles goed komt, al komt je droom nog niet uit, houd vol. Heb vertrouwen.
Eens komt alles in orde. Geloof vraagt geduld’.

Wanneer de leerlingen aan Jezus om meer geloof vragen, vragen ze eigenlijk ook om meer vertrouwen in de toekomst. Want de gelovigen onder wie Lucas werkte, wachtten op de wederkomst van Christus. Die kwam maar niet, en ze moesten zich leren verzoenen met de gedachte dat zij in zijn geest op eigen kracht verder zouden moeten. En omdat ze voortdurend denken dat ze dat niet kunnen, leert Lucas hun dat ze met een beetje meer vertrouwen grote dingen kunnen doen. Met een beetje, maar dan wel echt, godsvertrouwen kun je bergen verzetten, kun je dingen aan waar je als een berg tegen opziet. En tegen mensen, die anders denken, een groot en stevig geloof denken te hebben tegen hen die denken dat ze trouw hebben gebeden, op tijd hebben gevast, en hun geloofsplichten hebben gedaan, zodat God wel tevreden over hen zal zijn, en hen rijkelijk zal belonen, tegen zulke volgelingen zegt Jezus: ‘Als je alles gedaan hebt wat je moest doen, ga daar dan niet prat op.Denk niet dat God bij jou in het krijt staat, en dat Hij verplicht is jou daarvoor te honoreren. Je bent en blijft tegenover Hem maar als gewone knechten die niks meer dan hun plicht deden’. Bidden om meer geloof is, als alles tegenzit, in je gezin, in je werk, vragen om meer en echt godsvertrouwen. En bidden is, als alles goed gaat, dank zeggen en bescheiden blijven. Tegen beter weten in.

En toch, en toch…