‘Dank je wel’ zeggen is ons niet aangeboren, en het zit ook niet in onze genen. Waar het wel in zit, is in onze opvoeding. Het wordt ons dus door onze ouders en ook op school, aangeleerd om dank u te zeggen. Maar dat gaat niet vanzelf.
Dat zien we in het evangelie. Dankzij Jezus genezen tien melaatsen van hun vreselijke ziekte, maar slechts één van hen komt terug om God te verheerlijken en Jezus te danken. Hij valt zelfs op zijn knieën om dat te doen. Maar hij is de enige, en dat lijkt bij Jezus niet in goede aarde te vallen, want Hij zegt: ‘Zijn niet alle tien gereinigd? Waar zijn de negen anderen?’
Misschien vragen ook wij ons af waar die anderen gebleven zijn. Maar we moeten proberen ons in te leven in hun situatie. Ze worden naar de priesters gezonden omdat alleen zij hen genezen kunnen verklaren, dus willen zij absoluut die verklaring horen. Pas dan kunnen ze zeker zijn dat ze genezen zijn en dat ze weer als normale mensen door het leven kunnen gaan. En misschien zullen ze daarna terug naar Jezus gaan om Hem te danken. Maar wat die mannen doen, is een verhaal dat ons raakt, omdat het zo herkenbaar is. Want hoe vaak worden ook wij geholpen wanneer we pech hebben, ziek zijn, ongelukkig zijn en zoveel andere negatieve ervaringen moeten ondergaan. En hoe vaak vergeten ook wij bewust dank u te zeggen tegen de mensen die ons helpen, troosten of bezoeken?
Maar het verhaal leert ons vooral de kracht van het geloof. Jezus voert bij manier van spreken geen miraculeuze genezing uit, maar zendt de melaatsen naar de priesters. Dat is merkwaardig, want ze zijn niet genezen. Maar ze doen wat Jezus zegt, en door de kracht van dat geloof worden ze onderweg gereinigd.
Ook wij worden geroepen om te geloven in Gods goede daden en in Jezus’ woorden en daden van liefde, vrede en gerechtigheid. Dus moeten wij ons afvragen of we altijd de weg gaan die Jezus ons aanwijst. Ervaren wij, net als die melaatsen, dat wij beter worden als we die weg gaan? Genezen van problemen in onze relatie, in ons geloof, in ziekte, in tegenslag? En ook genezen van ons eigenbelang en ons egoïsme.
Ik denk dus dat we meer moeten beseffen dat ons leven een geschenk is van God. Denken wij er elke dag aan God te danken voor dat geschenk? In elke viering bidden wij: ‘Brengen wij dank aan de Heer onze God – Hij is onze dankbaarheid waardig’, maar menen we dat echt? Danken wij God echt voor alles wat we zijn en alles wat we krijgen? En zeggen we ook dank u aan onze partner, onze kinderen, ouders, collega’s, buren? Beseffen we dat er van een eenvoudig woord van dank een enorme kracht en vertrouwen kunnen uitgaan?
Zusters en broeders, helemaal op het einde van het evangelie zegt Jezus tegen de Samaritaan die Hem op zijn knieën komt danken: ‘Sta op en ga. Uw geloof heeft u gered.’ Het zijn woorden die Hij regelmatig tegen mensen zegt die Hij geholpen heeft. Hij beklemtoont dus de sterkte van het geloof.
Hij zegt die woorden ook tegen ons. Het zou dus goed zijn als ons geloof dezelfde kracht zou hebben als dat van die Samaritaan. Geloof in God, in Jezus, maar ook in onze medemensen, want ook zij doen veel voor ons. Geloof dat ons dank u doet zeggen, dat vertrouwen doet groeien, dat ons de goede wegen van Jezus doet gaan. Amen.