Het zal in alle vroegte zijn als toen.
De steen is weggerold.
Ik ben uit de grond opgestaan.
Mijn ogen kunnen het licht verdragen.
Ik loop en struikel niet.
Ik spreek en versta mijzelf.
Mensen komen mij tegemoet- wij zijn in bekenden veranderd.
Het zal in alle vroegte zijn als toen.
De ochtendmist trekt op.
Ik dacht dorre vlakte te zien.
Volle schoven zie ik, lange halmen, aren waarin de korrel zwelt.
Bomen omranden het bouwland.
Heuvels golven de verte in, bergopwaarts, en worden wolken.Daarachter, kristal wordt verblindend
de zee die haar doden teruggaf.Wij overnachten in elkaars schaduw.
Wij worden wakker van het eerste licht.
Alsof iemand ons bij naam en toenaam heeft geroepen.Dan zal ik leven.
Mooier dan in dit lied van Huub Oosterhuis kan ons geloof in de opstanding eigenlijk niet beschreven worden. Het zal in alle vroegte zijn als toen.
Het diepe geheim dat er een God is die ons bestaan gewild heeft, ons draagt, ons levensadem schenkt, heeft alles te maken met de liefde die tot het uiterste gaat. Het is een gouden koppel zouden we kunnen zeggen, die levensadem van God en de liefde tussen mensen. Een onverwoestbare kracht die mensen losweekt uit uitzichtloosheid, wegtrekt uit onderdrukking, opricht uit de dood, ook uit de dood in het leven, die mensen meeneemt naar het land van de belofte. Ja, een kracht die mensen opricht tot hele mooie, onverwoestbare mensen.
Jezus is zo’n heel onverwoestbaar en mooi mens geworden. Zo’n mens kan niet in het dodenrijk gevangen blijven. Ook al begrijpen we niets van de opstanding, ook al gaat het tegen alle natuurwetten in, ook al zullen we het nooit onder woorden kunnen brengen, ons aarzelend zeker weten, onze wankele hoop zegt ons dat de opstanding van Jezus realiteit is. Opstanding heeft te maken met een besef dat Hij hier en nu met ons is.